Leerplan rijles

Deel 4: Verkeerssituaties

Verkeerssituaties

Naderen en oversteken van kruispunten

De meeste ongelukken gebeuren op kruispunten, hier is waar het verkeer elkaar “tegenkomt”. Daarom moeten kruispunten voorzichtig worden benaderd en zo snel mogelijk worden vrijgemaakt. Het is niet toegestaan om stil te staan op een kruispunt. Extra voorzichtigheid is geboden wanneer je:

  • Meerdere rijstroken moet oversteken (voetgangerspad, fietspad, autostrook, bus).
  • Fietspaden moet oversteken met fietsers aan beide kanten.
  • Als er aparte fiets- en/of voetgangerspaden naast de weg liggen.
  • Wanneer sommige delen van de kruising als “gelijkwaardig” worden beschouwd en sommige delen als “ongelijkwaardig”.

Kruispunten herkennen

Kijk ver vooruit en probeer de kruising zo vroeg mogelijk te zien. De gemakkelijkste manier om ze vroeg op te merken, is door naar verkeersborden te zoeken. Vaak is de kruising fysiek niet zichtbaar van een afstand, maar de verkeersborden zijn dat wel. Voorrangsborden staan uiteraard in de buurt van kruispunten, maar de meeste verkeersborden staan voor of direct na een kruispunt.
Niet alle kruispunten hebben verkeersborden. Dit zijn meestal kruispunten in woonwijken / 30 zones en zijn over het algemeen moeilijker te herkennen. Waar je op kunt letten zijn: gaten in huizenblokken, gaten in een rij geparkeerde auto’s, stoepranden die stoppen of “om de bocht gaan” en straatnaamborden.

Kijktechniek

Nader kruispunten voorzichtig. Je naderingssnelheid wordt bepaald door de geldende voorrang op het kruispunt en je zicht. Kijk dus ver vooruit en bepaal in een vroeg stadium:

  • De voorrangssituatie op het kruispunt (voorrang geven of krijgen).
  • Je zicht op het kruispunt (vaak geblokkeerd door gebouwen en / of begroeiing).
  • Observeer de situatie achter de auto in je spiegels
  • Kijk voordat je het kruispunt oprijdt of deze gescheiden en/of meerdere rijstroken heeft.
  • kijk voordat je het kruispunt oprijdt wat je plaats op de weg moet zijn.
  • Kijk om overzicht te krijgen op het kruispunt: Links, voor, rechts. Herhaal zoveel als nodig. Kijk breed, en kijk om bewust waar te nemen: zoek de juiste informatie.

Voorrang

Op gelijkwaardige kruispunten (kruispunten zonder voorrangsborden) geef je voorrang aan bestuurders die van rechts komen. Op ongelijkwaardige kruispunten regelen de voorrangsborden de voorrang.
Soms zijn gelijkwaardige kruispunten lastig te onderscheiden van uitritten: probeer te kijken of de vloer gelijk is (gelijkvloerse kruising wordt het daarom ook wel genoemd). Uitritten hebben een verhoging en/of een trottoir/voetgangerspad dat doorloopt.

Plaats op de weg

Het is belangrijk dat je een goede positie inneemt op het kruispunt:

  • Dit is, onder normale omstandigheden, zoveel mogelijk rechts.
  • Je begint het kruispunt pas over te steken als je ziet dat je door kunt rijden of als je je ergens op het kruispunt kunt opstellen.
  • Het blokkeren of vertragen op een kruispunt moet worden vermeden.
  • Stop niet op oversteekplaatsen voor voetgangers(zebrapaden) en fietspaden. Soms is het nodig om op een oversteekplaats voor voetgangers te staan omdat je zicht op het kruispunt wordt geblokkeerd.
  • Ga, onder normale omstandigheden, niet op een fietspad staan.

Handelingsanalyse

Naderen
1. Kruispunt herkennen.
2. Bepaal de voorrang.
3. Bepaal je zicht.
4. Observeer de situatie achter de auto.
5. Kijk links – voor – rechts en herhaal zo vaak als nodig.
6. Stop wanneer nodig als het veilig kan rij door.

Oversteken
1. Kijk waar je eventueel positie kunt kiezen op het kruispunt.
2. Maak het kruispunt zo vlot mogelijk vrij.
3. Na het oversteken observeer de situatie achter de auto.

22 Afslaan op kruispunten

Afslaan doe je op een kruispunt. Als je een bocht volgt (bochtige weg), rij je rechtdoor. Als je een voorrangs bocht volgt (afbuigende voorrang), wordt dit gezien als rechtdoor rijden.

Kijktechniek

Afslaan naar links: binnenspiegel, voor, linkerbuitenspiegel en schouder. Voor het oversteken van een parallelweg / fietspad / voetpad: linker buitenspiegel en schouder.

Afslaan naar rechts: binnenspiegel, voor, rechterbuitenspiegel over de schouder. Voor het oversteken van een parallelweg / fietspad / voetpad rechterbuitenspiegel en over de schouder.

Na het maken van de van de bocht: observeer het verkeer achter je middels de binnen- en buitenspiegels.

Voorrang

Als je afslaat, geef je voorrang aan al het verkeer (dus ook voetgangers) dat rechtdoor gaat. Als je op een kruispunt wilt afslaan en je wordt geconfronteerd met een tegemoetkomende bestuurder, dan gaat de bestuurder die rechts afslaat voor de bestuurder die links afslaat. Hier wordt vaak gezegd: korte bocht gaat voor de lange bocht.
Dus verkeer dat rechtdoor gaat gaat eerst, dan gaan bestuurders die rechts afslaan en dan bestuurders die links afslaan.
Let op: soms steekt je bij het afslaan een fietspad over dat als apart kruispunt is aangelegd. Als fietsers hier het bord B6 (haaientand) hebben, dan hoef je ze niet voor te laten gaan.

Plaats op de weg

  • Als je voorrang geeft, stop je voor kruispunten en andere rijstroken/verkeersstromen.
  • Als je rechtsaf slaat, probeer zoveel mogelijk aan de rechterkant van de weg voor te sorteren.
  • Als je naar links afslaat, probeer dan meestal zoveel mogelijk naar links voor te sorteren, tegen de (denkbeeldige) middenlijn.
  • Als het een eenrichtingsweg is, zoveel mogelijk links.
  • Als het een eenrichtingsweg is met uitzonderingen voor fietsers, dan voorsorteren zoveel mogelijk links tegen de (denkbeeldige) middenlijn.
  • Als de weg aparte rijstroken heeft voor het afslaan (voorsorteerstroken), deze dan onmiddellijk oprijden wanneer ze “opengaan”.
  • Als je naar rechts afslaat, kom je zoveel mogelijk rechts uit in de nieuwe weg.
  • Als je naar links afslaat, snij de bocht niet af en kom zoveel mogelijk rechts van de weg uit.
  • Als je naar links of rechts afslaat en je zicht is beperkt, ga dan pas “naar binnen” als je zicht voldoende is.
  • Als je meerdere rijstroken in een bocht hebt, blijf dan op de rijstrook rijden waar je bent begonnen. Na het voltooien van de bocht, en na enige tijd rechtdoor gereden te hebben, kunt je indien nodig van rijstrook wisselen.

Geven van signalen / communicatie

Geef tijdig richting aan, na het controleren van je spiegels en dode hoek. “Op tijd” betekent dat andere weggebruikers tijd hebben om te anticiperen. Geef in het algemeen ongeveer 100 meter voor de afslag richting aan. Als je niet de doorgaande weg of een voorrangs bocht volgt, is richting aangeven verplicht.

Handelingsanalyse

1. Herken het kruispunt / de zijstraat.
2. Controleer je spiegels en dode hoek.
3. Geef richting aan links of rechts.
4. Positioneer zoveel mogelijk rechts, links of tegen de (denkbeeldige) middenlijn. 5. Controller spiegels en dode hoek nogmaal als nodig.
6. Laat overig verkeer eventueel voor gaan.
7. Neem de afslag.
8. Observeer het verkeer achter je na het afslaan.

23 Naderen en oversteken van rotondes

Kijktechniek

Nader rotondes voorzichtig. Je naderingssnelheid wordt bepaald door de voorrangssituatie op de rotonde en je zicht (net als bij kruispunten). Kijk ver vooruit en probeer in een zo vroeg mogelijk stadium vast te stellen:

  • Voorrangssituatie op de rotonde (borden).
  • Of er ander verkeer is op of de rotonde nadert (voor en links).
  • Of er ook verkeer van rechts komt (fietsers, voetgangers).
  • Observeer het verkeer achter je mbv je spiegels.
  • Kijk naar links en naar voren net voordat je de rotonde oprijdt.

Op de rotonde:

  • Bij het wisselen van rijstrook op de rotonde binnenspiegel, rechterbuitenspiegel en over de schouder.
  • Hou inhalende bestuurders (op rotondes met meerdere rijstroken) in de gaten door in de achteruitkijkspiegel, linkerbuitenspiegel en over de schouder te kijken.

Verlaten van de rotonde:

  • Als er verkeer aan je rechterkant is, controleer dan de binnenspiegel, de rechterbuitenspiegel en over de rechterschouder.
  • Wees extra alert als er fietspaden en/of oversteekplaatsen voor voetgangers rond de rotonde liggen.

Plaats op de weg

Blokkeer geen fietspaden op of rond de rotonde. Kijk naar de wegmarkeringen waar je je kunt opstellen: vaak kun je achter het fietspad en voor de rijstrook voor auto’s gaan staan, soms tussen het fietspad en het zebrapad.
Op rotondes met meerdere rijstroken:
Ga bij het naderen direct op de juiste rijstrook rijden(let op borden). Je rijdt op de rotonde op dezelfde rijstrook waar je aan het voorsorteren was: snij geen ander verkeer af. Wees voorzichtig bij het wisselen van rijstrook op de rotonde, soms is het makkelijker / veiliger om even een keertje extra rond te gaan.

Geven van signalen/communicatie

Bij de rotonde rechtsaf: bij naderen rechts richting aangeven, richtingaanwijzer aan laten tot je de rotonde verlaat. Rechtdoor op de rotonde: richtingaanwijzer op neutraal bij het naderen, geef rechts aan bij het verlaten. Op de rotonde linksaf: bij het naderen naar links richting aangeven, bij het verlaten naar rechts richting aangeven.

Handelingsanalyse

Naderen
1. Herken de rotonde.
2. Bepaal de voorrang
3. Bepaal je zicht.
4. Observeer de situatie achter de auto.
5. Observeer links – voor – rechts, herhaal zo vaak als nodig.
6. Geef richting aan.

Op de rotonde
1. Kijk waar je positie kunt of moet kiezen.
2. Rij zo vlot mogelijk de rotonde op.
3. Observeer de situatie op de rotonde.
4. Geef richting aan wanneer je de rotonde verlaat.

24 Overige bijzondere weggedeelten

In- en uitritten

Je herkent deze constructies aan het verhoogde gedeelte of een voetpad / stoeprand dat je moet kruisen. Bestuurders die uit een uitritconstructie komen, laten al het overige verkeer voor gaan.
Kijktechniek: observeer bij het naderen de situatie achter de auto met je spiegels. Controleer de kruising links-voor-rechts (begin met het voetpad / stoeprand: voetgangers!) en herhaal zo vaak als nodig is. Blijf ook met je spiegels het verkeer rondom de auto (fietsers, voetgangers) observeren. Vaak moet je even wachten op een uitrit, en dan “stapelen” de fietsers zich soms op rondom de auto.

Erf

Hier kunnen alle weggebruikers de hele weg gebruiken. Pas dus vooral op voor spelende kinderen als je zicht beperkt is (bijvoorbeeld kinderen die van achter een geparkeerde auto vandaan komen). Ook zijn er in dit soort gebieden zijn geen stoepranden / aparte looppaden.

Voetgangersoversteekplaats / Zebrapad

Uiteraard hebben voetgangers hier voorrang. Soms is je zicht geblokkeerd aan één of beide zijden van het zebrapad. Je moet altijd normaal kunnen stoppen voor een overstekende voetganger. Pas je snelheid aan als je zicht is geblokkeerd.

Bushalte

Bussen hebben voorrang in de bebouwde kom als ze weg willen rijden bij een bushalte. Wees daarom voorzichtig als je er een wilt passeren. Als je denkt dat de buschauffeur op het punt staat weg te rijden (geen wachtende passagiers meer) pas dan van tevoren je snelheid aan. Houd zijn richtingaanwijzer ook in de gaten. Let ook op uitstappende passagiers. Soms lopen ze om de voorkant van de bus heen en steken dan de straat over. Pas je snelheid aan de situatie aan.

25 Zijdelings verplaatsen

Het zijdelings verplaatsen omvat de volgende activiteiten:
1. Een andere weggebruiker inhalen.
2. Een obstakel voorbij rijden.
3. Wisselen van rijstrook.

Belangrijke criteria voor het uitvoeren van een zijdelingse verplaatsing kunnen zijn:

  • De wegsituatie (breedte / toestand van de weg).
  • De mogelijkheid om te versnellen.
  • Het (over)zicht op de weg.
  • De beschikbare ruimte voor het overig verkeer.
  • De snelheid van de weggebruikers die je gaat inhalen

Over het algemeen halen we aan de linkerkant andere weggebruikers in. Er zijn uitzonderingen (rijden in file, rijden op een uitrijstrook). Van rijstrook wisselen en langs obstakels gaan, kan zowel links als rechts gebeuren.

Kijktechniek

Kijk ver vooruit en beslis of je veilig een andere weggebruiker kunt inhalen of een obstakel voorbijgaan. Over het algemeen is andere weggebruikers inhalen lastiger omdat deze ook in beweging zijn.

  • Andere weggebruiker inhalen: links een andere weggebruiker inhalen: kijk voor, binnenspiegel, linkerbuitenspiegel, linkerschouder.
  • Net voordat je besluit in te halen: voor, binnenspiegel, linkerbuitenspiegel, linkerschouder.
  • Na het inhalen, maar voordat je weer in positie komt: binnenspiegel, rechterbuitenspiegel, rechterschouder.
  • Voorbijgaan obstakel: binnenspiegel, linker buitenspiegel en linkerschouder. Voordat je teruggaat naar de rechts: buitenspiegel, de rechterschouder.
  • Stoppen voor een obstakel: Als je stopt om langs een obstakel te gaan (omdat de weg te smal is en je tegenliggers hebt), moet je ervoor zorgen dat je op een zodanige positie stopt, dat je nog steeds een goed zicht naar voren hebt. Voordat je gaat: voor, binnenspiegel, linkerbuitenspiegel, linkerschouder. Controleer voordat je wegrijdt ook de rechterkant van de auto (fietser die inhalen aan je binnenkant)
  • Veranderen van rijstrook links: voor, binnenspiegel, linker buitenspiegel, linkerschouder.
  • Veranderen van rijstrook rechts: voor, binnenspiegel, rechterbuitenspiegel, rechterschouder.

Voorrang

De bestuurders met het obstakel aan zijn/haar zijde van de weg laten tegemoetkomende bestuurders zonder obstakel voor gaan.

  • Soms is het praktischer degene met het obstakel toch voor te laten gaan. Dit komt voor wanneer er niet genoeg ruimte is om uit te wijken.
  • Regelmatig hebben zowel jij als het tegemoetkomend verkeer te maken met een obstakel: kijk naar de meest praktische oplossing.

Plaats op de weg

Verkeerssituaties waar het meestal niet veilig is om in te halen (vanwege tegenliggers):

  • Wegen met gelijkwaardige kruispunten die slecht zicht hebben.
  • Voorrangswegen waar het voertuig voor je het zicht op de zijstraten blokkeert.
  • Bochten en opgaande wegen met slecht zicht.
  • In de buurt van zebrapaden met slecht zicht.
  • Kortom, geen zicht = niet inhalen.
  • Zorg bij het inhalen / passeren van een obstakel voor voldoende (zijwaartse) ruimte. Een opengaand portier (1 meter) wordt als minimale afstand beschouwd. Meer is beter. Soms lukt het niet om deze afstand van 1 meter aan te houden, pas dan je snelheid aan of stop.

 

Geven van signalen/communicatie

Geef bij het inhalen van een ander gemotoriseerd voertuig altijd richting aan (na controle van de spiegels). Gebruik ook bij het wisselen van rijstrook altijd je richtingaanwijzer. Geef bij het inhalen van fietsers of het passeren van obstakels alleen richting aan, als het een belangrijke zijwaartse beweging betreft. Wanneer deze beweging belangrijk is, wordt bepaald door de situatie: het inhalen van een fiets op een zeer smalle weg is een belangrijkere zijdelingse verplaatsing, dan het inhalen van dezelfde fiets op een zeer brede weg.

Action analysis

26 In- en uitvoegen

De in- uitvoegstroken zijn gescheiden van de doorgaande weg door “blokmarkering”.

Snelheid

Invoegen kan alleen veilig als je snelheid goed is afgestemd op de andere bestuurders op de doorgaande weg. Bij het uitvoegen wordt, onder normale omstandigheden, de snelheid alleen verlaagd bij het rijden op de uitrijstrook.

Gecombineerde invoeg- en uitvoegstrook

Pas op voor uitvoegende bestuurders wanneer je op een gecombineerde in- en uitvoegstrook rijdt. Bij het rijden op een gecombineerde in- en uitvoegstrook die ook nog eens ook zeer kort is: zo snel mogelijk invoegen: maak ruimte voor uitvoegende bestuurders.

Kijktechniek

Invoegen
Bij het invoegen is het belangrijk dat je de doorgaande weg zo vroeg mogelijk observeert. Meestal kun je bij het naderen van de invoegstrook al goed inschatten: – de snelheid van het verkeer op de doorgaande rijbaan.

  • de hoeveelheid verkeer.
  • invoegmogelijkheden.
  • Blijf tijdens het rijden op de invoegstrook het verkeer achter je en naast je observeren: binnenspiegel en linker buitenspiegel. Staar niet in je spiegels! Je moet ook weten wat er voor je gebeurt: lengte van de invoegstrook, verkeer voor je. – Controleer vlak voordat je besluit om in te voegen je linkerschouder (dode hoek).

Uitvoegen
Gebruik de borden om uitvoegstroken te vinden. Nog meer dan bij kruispunten zijn de uitvoegstroken fysiek moeilijk, dan wel onmogelijk om tijdig te zien. Het is belangrijk dat je het verkeer achter je, of op de gecombineerde in- en uitvoegstrook naast je, in een vroeg stadium opmerkt: controleer je binnenspiegel, rechterbuitenspiegel en rechterschouder. Vlak voordat je op uitvoegstrook oprijdt, controleer opnieuw zoals hierboven omschreven.

Plaats op de weg

Gebruik de invoegstrook op die manier, dat je in staat bent om voldoende snelheid te maken om veilig in te voegen. Invoegen op de doorgaande weg te dicht bij een ander voertuig moet worden vermeden Bij het uitvoegen: stuur direct de uitvoegstrook op wanneer deze “opent’.

Geven van signalen/communicatie

Geef bij het uitvoegen richting aan naar links als je van plan bent de auto naar links te verplaatsen en de ruimte naast de auto wilt gebruiken. Soms kun je in druk verkeer je richtingaanwijzer gebruiken om aan een andere bestuurder te vragen de ruimte voor hem te gebruiken. Geef bij het uitvoegen ongeveer 300 meter (gebruik de borden) voor de uitvoegstrook begint, richting aan.

 

27 Navigatie

Rijden met een navigatiesysteem is een verplicht onderdeel tijdens rijexamen. Het is belangrijk dat je niet teveel wordt afgeleid, en dat je de systeem aanwijzingen niet blindelings opvolgt. Kaarten kunnen verouderd zijn. Ook kan het navigatiesysteem met zeer onpraktische / onveilige oplossingen komen voor simpele problemen. Soms geeft het systeem aan je dat midden op de snelweg moet draaien, omdat je een afslag hebt gemist. Controleer verder ook altijd de borden om te zien of je de volgende straat daadwerkelijk in mag.
Probeer vooruit te plannen als je naar de kaart kijkt. Meestal kunt je zijstraten / water / grote wegen als referentiepunt gebruiken. Als je op de autoweg / snelweg rijdt, probeer de informatie (afritnummers / plaatsnamen) van het navigatiesysteem terug te vinden op de borden.

Download de pdf hier:

Download Manual (EN)

Download Handleiding (NL)

Verkeerssituaties oplossen

Als je autorijdt, ben je voortdurend verkeerssituaties aan het oplossen.

Bekijk deel 3 : Bijzondere manoeuvres

Of neem direct contact op

Bel ons op

+31 6 307 433 90

Mail naar

info@fastlanedriving.nl

Meld je aan